Yodeen keek om zich heen, ze zat op de bank in de tochtige kerkers maar de kou deed haar niks, als zesdejaars had ze nu geen les en ze had nu tijd over om de leerlingen te observeren. Haar meester had het haar bevolen en ze zou het zonder tegensputteren doen, zoals de meeste nieuwelingen die nooit hun brutale mond konden houden. Ze keek naar twee zwadderaars die met elkaar zaten te praten en ze wist gewoon dat het ook dooddoeners waren. Ze waren zo stom, alle doodoeners dachten dat de heer van het duister hen speciaal vond, maar niemand vond hij interesant. Ze wilde alleen zijn wensen opvolgen en laten zien dat ze niet stom was, ook haar vond hij een nutteloos object. Ze dacht over haar kleine zusje die nu waarschijnlijk les had, ze was bevriend met Felix, een van de twee zwadderaars die over hun meester zaten te praten. De ander was een jongen uit haar jaar, ze kende hem wel, Hunter, een nogal vreemd type die kennelijk meer dan alleen bevriend was met felix. Plots stond een van de twee op en kwam op haar af.